uitgaven [v]
- einschränken
- eindämmen
- reduzieren
- begrenzen
activiteit [v]
- bändigen
- bezwingen
bedwingen [v]
- mäßigen
- hüten
- im Zaune halten
gedrag [v]
- zügeln
- beherrschen

uitgaven [v]
- restrict
- curtail
- cut back on
- cut down
activiteit [v]
- restrain
- check
bedwingen [v]
- guard
- control
- keep under control
gedrag [v]
- curb
- restrain

uitgaven [v]
- réduire
- restreindre
- couper
activiteit [v]
- contenir
- retenir
bedwingen [v]
- surveiller
- refréner
gedrag [v]
- refréner

uitgaven [v]
- ridurre
- limitare
- diminuire
- tagliare
activiteit [v]
- trattenere
- frenare
bedwingen [v]
- tenere a freno
- tenere sotto controllo
- controllare
gedrag [v]
- frenare
- trattenere

uitgaven [v]
- reducir
- recortar
- limitar
- restringir
activiteit [v]
- restringir
- contener
bedwingen [v]
- cuidar
- controlar
gedrag [v]
- reprimir
- refrenar

uitgaven [v]
- inskränka
- begränsa
- skära tillbaka på
- skära ned
activiteit [v]
- hålla tillbaka
- tygla
bedwingen [v]
- styra
- kontrollera
gedrag [v]
- tygla
- kuva
- hämma

uitgaven [v]
- reduzir
- cortar
- limitar
- restringir
activiteit [v]
- conter
- frear
- deter
bedwingen [v]
- controlar
- manter sob controle
- conter
gedrag [v]
- reprimir
- restringir

bedwingen [v]
- neerslaan
- onderdrukken
breidelen [v]
- bedwingen
- beperken
- intomen
intomen [v]
- bedwingen
- matigen
tegengaan [v]
- bestrijden
- verhinderen
- verzetten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- beteugelend
- beteugeld
Presens
- beteugel
- beteugelt
- beteugelt
- beteugelen
- beteugelen
- beteugelen
Imperfect
- beteugelde
- beteugelde
- beteugelde
- beteugelden
- beteugelden
- beteugelden
Toekomende tijd I
- zal beteugelen
- zult beteugelen
- zal beteugelen
- zullen beteugelen
- zullen beteugelen
- zullen beteugelen
Conditionalis I
- zou beteugelen
- zou beteugelen
- zou beteugelen
- zouden beteugelen
- zouden beteugelen
- zouden beteugelen
Perfectum
- heb beteugeld
- hebt beteugeld
- heeft beteugeld
- hebben beteugeld
- hebben beteugeld
- hebben beteugeld
Voltooid verleden tijd
- had beteugeld
- had beteugeld
- had beteugeld
- hadden beteugeld
- hadden beteugeld
- hadden beteugeld
Toekomende tijd II
- zal beteugeld hebben
- zult beteugeld hebben
- zal beteugeld hebben
- zullen beteugeld hebben
- zullen beteugeld hebben
- zullen beteugeld hebben
Conditionalis II
- zou hebben beteugeld
- zou hebben beteugeld
- zou hebben beteugeld
- zouden hebben beteugeld
- zouden hebben beteugeld
- zouden hebben beteugeld
Imperatief
- -
- beteugel
- -
- -
- beteugelt
- -