Tegenwoordig en verleden deelwoord - intomend - ingetoomd Presens - toom in - toomt in - toomt in - tomen in - tomen in - tomen in Imperfect - toomde in - toomde in - toomde in - toomden in - toomden in - toomden in Toekomende tijd I - zal intomen - zult intomen - zal intomen - zullen intomen - zullen intomen - zullen intomen Conditionalis I - zou intomen - zou intomen - zou intomen - zouden intomen - zouden intomen - zouden intomen Perfectum - heb ingetoomd - hebt ingetoomd - heeft ingetoomd - hebben ingetoomd - hebben ingetoomd - hebben ingetoomd Voltooid verleden tijd - had ingetoomd - had ingetoomd - had ingetoomd - hadden ingetoomd - hadden ingetoomd - hadden ingetoomd Toekomende tijd II - zal ingetoomd hebben - zult ingetoomd hebben - zal ingetoomd hebben - zullen ingetoomd hebben - zullen ingetoomd hebben - zullen ingetoomd hebben Conditionalis II - zou hebben ingetoomd - zou hebben ingetoomd - zou hebben ingetoomd - zouden hebben ingetoomd - zouden hebben ingetoomd - zouden hebben ingetoomd Imperatief - - - toom in - - - - - toomt in - -