Tegenwoordig en verleden deelwoord - ontstaand - ontstaan Presens - ontsta - ontstaat - ontstaat - ontstaan - ontstaan - ontstaan Imperfect - ontstond - ontstond - ontstond - ontstonden - ontstonden - ontstonden Toekomende tijd I - zal ontstaan - zult ontstaan - zal ontstaan - zullen ontstaan - zullen ontstaan - zullen ontstaan Conditionalis I - zou ontstaan - zou ontstaan - zou ontstaan - zouden ontstaan - zouden ontstaan - zouden ontstaan Perfectum - ben ontstaan - bent ontstaan - is ontstaan - zijn ontstaan - zijn ontstaan - zijn ontstaan Voltooid verleden tijd - was ontstaan - was ontstaan - was ontstaan - waren ontstaan - waren ontstaan - waren ontstaan Toekomende tijd II - zal ontstaan zijn - zult ontstaan zijn - zal ontstaan zijn - zullen ontstaan zijn - zullen ontstaan zijn - zullen ontstaan zijn Conditionalis II - zou zijn ontstaan - zou zijn ontstaan - zou zijn ontstaan - zouden zijn ontstaan - zouden zijn ontstaan - zouden zijn ontstaan Imperatief - - - - - - - - - - - -