rivier [v]
- entspringen

rivier [v]
- rise
- spring
- originate

rivier [v]
- prendre sa source

rivier [v]
- nascere
- sorgere

rivier [v]
- nacer
- originarse

rivier [v]
- rinna upp

rivier [v]
- nascer
- originar-se

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- ontspringend
- ontsprongen
Presens
- ontspring
- ontspringt
- ontspringt
- ontspringen
- ontspringen
- ontspringen
Imperfect
- ontsprong
- ontsprong
- ontsprong
- ontsprongen
- ontsprongen
- ontsprongen
Toekomende tijd I
- zal ontspringen
- zult ontspringen
- zal ontspringen
- zullen ontspringen
- zullen ontspringen
- zullen ontspringen
Conditionalis I
- zou ontspringen
- zou ontspringen
- zou ontspringen
- zouden ontspringen
- zouden ontspringen
- zouden ontspringen
Perfectum
- ben ontsprongen
- bent ontsprongen
- is ontsprongen
- zijn ontsprongen
- zijn ontsprongen
- zijn ontsprongen
Voltooid verleden tijd
- was ontsprongen
- was ontsprongen
- was ontsprongen
- waren ontsprongen
- waren ontsprongen
- waren ontsprongen
Toekomende tijd II
- zal ontsprongen zijn
- zult ontsprongen zijn
- zal ontsprongen zijn
- zullen ontsprongen zijn
- zullen ontsprongen zijn
- zullen ontsprongen zijn
Conditionalis II
- zou zijn ontsprongen
- zou zijn ontsprongen
- zou zijn ontsprongen
- zouden zijn ontsprongen
- zouden zijn ontsprongen
- zouden zijn ontsprongen
Imperatief
- -
- ontspring
- -
- -
- ontspringt
- -