relatie [v]
- auseinander gehen

relatie [v]
- break up
- separate
- end a relationship

relatie [v]
- se séparer

relatie [v]
- lasciarsi
- separarsi
- rompere

relatie [v]
- separarse
- romper
- terminar con una relación

relatie [v]
- bryta upp
- separera

relatie [v]
- separar-se
- terminar
- romper
- acabar

scheiden [v]
- splitsen
- uiteenlopen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- uiteengaand
- uiteengegaan
Presens
- -
- -
- gaat uiteen
- -
- -
- gaan uiteen
Imperfect
- -
- -
- ging uiteen
- -
- -
- gingen uiteen
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal uiteengaan
- -
- -
- zult uiteengaan
Conditionalis I
- -
- -
- zal uiteengaan
- -
- -
- zullen uiteengaan
Perfectum
- -
- -
- is uiteengegaan
- -
- -
- zijn uiteengegaan
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- was uiteengegaan
- -
- -
- waren uiteengegaan
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal uiteengegaan zijn
- -
- -
- zult uiteengegaan zijn
Conditionalis II
- -
- -
- zal zijn uiteengegaan
- -
- -
- zullen zijn uiteengegaan
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -