Tegenwoordig en verleden deelwoord - opdagend - opgedaagd Presens - daag op - daagt op - daagt op - dagen op - dagen op - dagen op Imperfect - daagde op - daagde op - daagde op - daagden op - daagden op - daagden op Toekomende tijd I - zal opdagen - zult opdagen - zal opdagen - zullen opdagen - zullen opdagen - zullen opdagen Conditionalis I - zou opdagen - zou opdagen - zou opdagen - zouden opdagen - zouden opdagen - zouden opdagen Perfectum - ben opgedaagd - bent opgedaagd - is opgedaagd - zijn opgedaagd - zijn opgedaagd - zijn opgedaagd Voltooid verleden tijd - was opgedaagd - was opgedaagd - was opgedaagd - waren opgedaagd - waren opgedaagd - waren opgedaagd Toekomende tijd II - zal opgedaagd zijn - zult opgedaagd zijn - zal opgedaagd zijn - zullen opgedaagd zijn - zullen opgedaagd zijn - zullen opgedaagd zijn Conditionalis II - zou zijn opgedaagd - zou zijn opgedaagd - zou zijn opgedaagd - zouden zijn opgedaagd - zouden zijn opgedaagd - zouden zijn opgedaagd Imperatief - - - daag op - - - - - daagt op - -