Tegenwoordig en verleden deelwoord - zwervend - gezworven Presens - zwerf - zwerft - zwerft - zwerven - zwerven - zwerven Imperfect - zwierf - zwierf - zwierf - zwierven - zwierven - zwierven Toekomende tijd I - zal zwerven - zult zwerven - zal zwerven - zullen zwerven - zullen zwerven - zullen zwerven Conditionalis I - zou zwerven - zou zwerven - zou zwerven - zouden zwerven - zouden zwerven - zouden zwerven Perfectum - heb gezworven - hebt gezworven - heeft gezworven - hebben gezworven - hebben gezworven - hebben gezworven Voltooid verleden tijd - had gezworven - had gezworven - had gezworven - hadden gezworven - hadden gezworven - hadden gezworven Toekomende tijd II - zal gezworven hebben - zult gezworven hebben - zal gezworven hebben - zullen gezworven hebben - zullen gezworven hebben - zullen gezworven hebben Conditionalis II - zou hebben gezworven - zou hebben gezworven - zou hebben gezworven - zouden hebben gezworven - zouden hebben gezworven - zouden hebben gezworven Imperatief - - - zwerf - - - - - zwerft - -