Tegenwoordig en verleden deelwoord - vermanend - vermaand Presens - vermaan - vermaant - vermaant - vermanen - vermanen - vermanen Imperfect - vermaande - vermaande - vermaande - vermaanden - vermaanden - vermaanden Toekomende tijd I - zal vermanen - zult vermanen - zal vermanen - zullen vermanen - zullen vermanen - zullen vermanen Conditionalis I - zou vermanen - zou vermanen - zou vermanen - zouden vermanen - zouden vermanen - zouden vermanen Perfectum - heb vermaand - hebt vermaand - heeft vermaand - hebben vermaand - hebben vermaand - hebben vermaand Voltooid verleden tijd - had vermaand - had vermaand - had vermaand - hadden vermaand - hadden vermaand - hadden vermaand Toekomende tijd II - zal vermaand hebben - zult vermaand hebben - zal vermaand hebben - zullen vermaand hebben - zullen vermaand hebben - zullen vermaand hebben Conditionalis II - zou hebben vermaand - zou hebben vermaand - zou hebben vermaand - zouden hebben vermaand - zouden hebben vermaand - zouden hebben vermaand Imperatief - - - vermaan - - - - - vermaant - -