Tegenwoordig en verleden deelwoord - verdagend - verdaagd Presens - verdaag - verdaagt - verdaagt - verdagen - verdagen - verdagen Imperfect - verdaagde - verdaagde - verdaagde - verdaagden - verdaagden - verdaagden Toekomende tijd I - zal verdagen - zult verdagen - zal verdagen - zullen verdagen - zullen verdagen - zullen verdagen Conditionalis I - zou verdagen - zou verdagen - zou verdagen - zouden verdagen - zouden verdagen - zouden verdagen Perfectum - heb verdaagd - hebt verdaagd - heeft verdaagd - hebben verdaagd - hebben verdaagd - hebben verdaagd Voltooid verleden tijd - had verdaagd - had verdaagd - had verdaagd - hadden verdaagd - hadden verdaagd - hadden verdaagd Toekomende tijd II - zal verdaagd hebben - zult verdaagd hebben - zal verdaagd hebben - zullen verdaagd hebben - zullen verdaagd hebben - zullen verdaagd hebben Conditionalis II - zou hebben verdaagd - zou hebben verdaagd - zou hebben verdaagd - zouden hebben verdaagd - zouden hebben verdaagd - zouden hebben verdaagd Imperatief - - - verdaag - - - - - verdaagt - -