te voet [v]
- vorbeigehen
tijd [v]
- verstreichen
- vergehen
- vorbeigehen
- vorübergehen

te voet [v]
- pass
- go by
tijd [v]
- elapse
- pass
- slip by
- go on
- lapse
- roll by
- roll on
- go by

te voet [v]
- passer
tijd [v]
- s'écouler
- passer

te voet [v]
- passare
tijd [v]
- passare
- trascorrere
- scorrere

te voet [v]
- pasar
tijd [v]
- pasar
- transcurrir
- trascurrir

te voet [v]
- passera
- gå förbi
tijd [v]
- förflyta
- gå
- förgå
- flyga
- rulla förbi

te voet [v]
- passar
tijd [v]
- passar
- decorrer
- transcorrer
- correr
- passar correndo
- passar voando

verlopen [v]
- verstrijken
verstrijken [v]
- verlopen
langsgaan [v]
- passeren
overtrekken [v]
- overgaan
passeren [v]
- inhalen
- voorbijlopen
- voorbijrijden
heengaan [v]
- verlopen
omgaan [v]
- verstrijken
omkomen [v]
- verstrijken
omlopen [v]
- verlopen
- verstrijken
overgaan [v]
- eindigen
- ophouden
- verdwijnen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- voorbijgaand
- voorbijgegaan
Presens
- ga voorbij
- gaat voorbij
- gaat voorbij
- gaan voorbij
- gaan voorbij
- gaan voorbij
Imperfect
- ging voorbij
- ging voorbij
- ging voorbij
- gingen voorbij
- gingen voorbij
- gingen voorbij
Toekomende tijd I
- zal voorbijgaan
- zult voorbijgaan
- zal voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
Conditionalis I
- zou voorbijgaan
- zou voorbijgaan
- zou voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
Perfectum
- ben voorbijgegaan
- bent voorbijgegaan
- is voorbijgegaan
- zijn voorbijgegaan
- zijn voorbijgegaan
- zijn voorbijgegaan
Voltooid verleden tijd
- was voorbijgegaan
- was voorbijgegaan
- was voorbijgegaan
- waren voorbijgegaan
- waren voorbijgegaan
- waren voorbijgegaan
Toekomende tijd II
- zal voorbijgegaan zijn
- zult voorbijgegaan zijn
- zal voorbijgegaan zijn
- zullen voorbijgegaan zijn
- zullen voorbijgegaan zijn
- zullen voorbijgegaan zijn
Conditionalis II
- zou zijn voorbijgegaan
- zou zijn voorbijgegaan
- zou zijn voorbijgegaan
- zouden zijn voorbijgegaan
- zouden zijn voorbijgegaan
- zouden zijn voorbijgegaan
Imperatief
- -
- ga voorbij
- -
- -
- gaat voorbij
- -