Tegenwoordig en verleden deelwoord - verwennend - verwend Presens - verwen - verwent - verwent - verwennen - verwennen - verwennen Imperfect - verwende - verwende - verwende - verwenden - verwenden - verwenden Toekomende tijd I - zal verwennen - zult verwennen - zal verwennen - zullen verwennen - zullen verwennen - zullen verwennen Conditionalis I - zou verwennen - zou verwennen - zou verwennen - zouden verwennen - zouden verwennen - zouden verwennen Perfectum - heb verwend - hebt verwend - heeft verwend - hebben verwend - hebben verwend - hebben verwend Voltooid verleden tijd - had verwend - had verwend - had verwend - hadden verwend - hadden verwend - hadden verwend Toekomende tijd II - zal verwend hebben - zult verwend hebben - zal verwend hebben - zullen verwend hebben - zullen verwend hebben - zullen verwend hebben Conditionalis II - zou hebben verwend - zou hebben verwend - zou hebben verwend - zouden hebben verwend - zouden hebben verwend - zouden hebben verwend Imperatief - - - verwen - - - - - verwent - -