Tegenwoordig en verleden deelwoord - toerustend - toegerust Presens - rust toe - rust toe - rust toe - rusten toe - rusten toe - rusten toe Imperfect - rustte toe - rustte toe - rustte toe - rustten toe - rustten toe - rustten toe Toekomende tijd I - zal toerusten - zult toerusten - zal toerusten - zullen toerusten - zullen toerusten - zullen toerusten Conditionalis I - zou toerusten - zou toerusten - zou toerusten - zouden toerusten - zouden toerusten - zouden toerusten Perfectum - heb toegerust - hebt toegerust - heeft toegerust - hebben toegerust - hebben toegerust - hebben toegerust Voltooid verleden tijd - had toegerust - had toegerust - had toegerust - hadden toegerust - hadden toegerust - hadden toegerust Toekomende tijd II - zal toegerust hebben - zult toegerust hebben - zal toegerust hebben - zullen toegerust hebben - zullen toegerust hebben - zullen toegerust hebben Conditionalis II - zou hebben toegerust - zou hebben toegerust - zou hebben toegerust - zouden hebben toegerust - zouden hebben toegerust - zouden hebben toegerust Imperatief - - - rust toe - - - - - rust toe - -