voorwerp [v]
- drücken
in elkaar drukken [v]
- zerdrücken
- zermalmen

voorwerp [v]
- squeeze
- press together
in elkaar drukken [v]
- crush
- squeeze together

voorwerp [v]
- serrer
in elkaar drukken [v]
- écraser
- presser

voorwerp [v]
- stringere
in elkaar drukken [v]
- schiacciare
- rompere

voorwerp [v]
- apretar
in elkaar drukken [v]
- aplastar
- abrumar

voorwerp [v]
- krama
- pressa ihop
in elkaar drukken [v]
- krossa
- klämma ihop

voorwerp [v]
- apertar
- espremer
in elkaar drukken [v]
- apertar
- espremer

samenknijpen [v]
samenpersen [v]
- wringen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- samendrukkend
- samengedrukt
Presens
- druk samen
- drukt samen
- drukt samen
- drukken samen
- drukken samen
- drukken samen
Imperfect
- drukte samen
- drukte samen
- drukte samen
- drukten samen
- drukten samen
- drukten samen
Toekomende tijd I
- zal samendrukken
- zult samendrukken
- zal samendrukken
- zullen samendrukken
- zullen samendrukken
- zullen samendrukken
Conditionalis I
- zou samendrukken
- zou samendrukken
- zou samendrukken
- zouden samendrukken
- zouden samendrukken
- zouden samendrukken
Perfectum
- heb samengedrukt
- hebt samengedrukt
- heeft samengedrukt
- hebben samengedrukt
- hebben samengedrukt
- hebben samengedrukt
Voltooid verleden tijd
- had samengedrukt
- had samengedrukt
- had samengedrukt
- hadden samengedrukt
- hadden samengedrukt
- hadden samengedrukt
Toekomende tijd II
- zal samengedrukt hebben
- zult samengedrukt hebben
- zal samengedrukt hebben
- zullen samengedrukt hebben
- zullen samengedrukt hebben
- zullen samengedrukt hebben
Conditionalis II
- zou hebben samengedrukt
- zou hebben samengedrukt
- zou hebben samengedrukt
- zouden hebben samengedrukt
- zouden hebben samengedrukt
- zouden hebben samengedrukt
Imperatief
- -
- druk samen
- -
- -
- drukt samen
- -