sport [n]
- running fysische activiteit [v]
- walk mechanisch [v]
- run water [v]
- run - flow vloeistof [v]
- stream beweging [v]
- run sport [v]
- run
Tegenwoordig en verleden deelwoord - lopend - gelopen Presens - loop - loopt - loopt - lopen - lopen - lopen Imperfect - liep - liep - liep - liepen - liepen - liepen Toekomende tijd I - zal lopen - zult lopen - zal lopen - zullen lopen - zullen lopen - zullen lopen Conditionalis I - zou lopen - zou lopen - zou lopen - zouden lopen - zouden lopen - zouden lopen Perfectum - heb gelopen - hebt gelopen - heeft gelopen - hebben gelopen - hebben gelopen - hebben gelopen Voltooid verleden tijd - had gelopen - had gelopen - had gelopen - hadden gelopen - hadden gelopen - hadden gelopen Toekomende tijd II - zal gelopen hebben - zult gelopen hebben - zal gelopen hebben - zullen gelopen hebben - zullen gelopen hebben - zullen gelopen hebben Conditionalis II - zou hebben gelopen - zou hebben gelopen - zou hebben gelopen - zouden hebben gelopen - zouden hebben gelopen - zouden hebben gelopen Imperatief - - - loop - - - - - loopt - -