Tegenwoordig en verleden deelwoord - hollend - gehold Presens - hol - holt - holt - hollen - hollen - hollen Imperfect - holde - holde - holde - holden - holden - holden Toekomende tijd I - zal hollen - zult hollen - zal hollen - zullen hollen - zullen hollen - zullen hollen Conditionalis I - zou hollen - zou hollen - zou hollen - zouden hollen - zouden hollen - zouden hollen Perfectum - heb gehold - hebt gehold - heeft gehold - hebben gehold - hebben gehold - hebben gehold Voltooid verleden tijd - had gehold - had gehold - had gehold - hadden gehold - hadden gehold - hadden gehold Toekomende tijd II - zal gehold hebben - zult gehold hebben - zal gehold hebben - zullen gehold hebben - zullen gehold hebben - zullen gehold hebben Conditionalis II - zou hebben gehold - zou hebben gehold - zou hebben gehold - zouden hebben gehold - zouden hebben gehold - zouden hebben gehold Imperatief - - - hol - - - - - holt - -