Tegenwoordig en verleden deelwoord - volgend - gevolgd Presens - volg - volgt - volgt - volgen - volgen - volgen Imperfect - volgde - volgde - volgde - volgden - volgden - volgden Toekomende tijd I - zal volgen - zult volgen - zal volgen - zullen volgen - zullen volgen - zullen volgen Conditionalis I - zou volgen - zou volgen - zou volgen - zouden volgen - zouden volgen - zouden volgen Perfectum - heb gevolgd - hebt gevolgd - heeft gevolgd - hebben gevolgd - hebben gevolgd - hebben gevolgd Voltooid verleden tijd - had gevolgd - had gevolgd - had gevolgd - hadden gevolgd - hadden gevolgd - hadden gevolgd Toekomende tijd II - zal gevolgd hebben - zult gevolgd hebben - zal gevolgd hebben - zullen gevolgd hebben - zullen gevolgd hebben - zullen gevolgd hebben Conditionalis II - zou hebben gevolgd - zou hebben gevolgd - zou hebben gevolgd - zouden hebben gevolgd - zouden hebben gevolgd - zouden hebben gevolgd Imperatief - - - volg - - - - - volgt - -