misdadiger [v]
- verhaften
- inhaftieren

misdadiger [v]
- arrest
- take into custody
- apprehend [formal]
- capture
- run in [informal]

misdadiger [v]
- arrêter
- capturer

misdadiger [v]
- arrestare
- catturare

misdadiger [v]
- detener
- arrestar
- capturar

misdadiger [v]
- arrestera
- gripa
- anhålla

misdadiger [v]
- prender
- deter
- botar no xadrez [informal]
- capturar
- pegar

aanhouden [v]
- gevangennemen
- inrekenen
- oppakken
- vangen
- vastzetten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- arresterend
- gearresteerd
Presens
- arresteer
- arresteert
- arresteert
- arresteren
- arresteren
- arresteren
Imperfect
- arresteerde
- arresteerde
- arresteerde
- arresteerden
- arresteerden
- arresteerden
Toekomende tijd I
- zal arresteren
- zult arresteren
- zal arresteren
- zullen arresteren
- zullen arresteren
- zullen arresteren
Conditionalis I
- zou arresteren
- zou arresteren
- zou arresteren
- zouden arresteren
- zouden arresteren
- zouden arresteren
Perfectum
- heb gearresteerd
- hebt gearresteerd
- heeft gearresteerd
- hebben gearresteerd
- hebben gearresteerd
- hebben gearresteerd
Voltooid verleden tijd
- had gearresteerd
- had gearresteerd
- had gearresteerd
- hadden gearresteerd
- hadden gearresteerd
- hadden gearresteerd
Toekomende tijd II
- zal gearresteerd hebben
- zult gearresteerd hebben
- zal gearresteerd hebben
- zullen gearresteerd hebben
- zullen gearresteerd hebben
- zullen gearresteerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gearresteerd
- zou hebben gearresteerd
- zou hebben gearresteerd
- zouden hebben gearresteerd
- zouden hebben gearresteerd
- zouden hebben gearresteerd
Imperatief
- -
- arresteer
- -
- -
- arresteert
- -