Tegenwoordig en verleden deelwoord - afwijkend - afgeweken Presens - wijk af - wijkt af - wijkt af - wijken af - wijken af - wijken af Imperfect - week af - week af - week af - weken af - weken af - weken af Toekomende tijd I - zal afwijken - zult afwijken - zal afwijken - zullen afwijken - zullen afwijken - zullen afwijken Conditionalis I - zou afwijken - zou afwijken - zou afwijken - zouden afwijken - zouden afwijken - zouden afwijken Perfectum - ben afgeweken - bent afgeweken - is afgeweken - zijn afgeweken - zijn afgeweken - zijn afgeweken Voltooid verleden tijd - was afgeweken - was afgeweken - was afgeweken - waren afgeweken - waren afgeweken - waren afgeweken Toekomende tijd II - zal afgeweken zijn - zult afgeweken zijn - zal afgeweken zijn - zullen afgeweken zijn - zullen afgeweken zijn - zullen afgeweken zijn Conditionalis II - zou zijn afgeweken - zou zijn afgeweken - zou zijn afgeweken - zouden zijn afgeweken - zouden zijn afgeweken - zouden zijn afgeweken Imperatief - - - wijk af - - - - - wijkt af - -