prijs [v]
- überreichen
- verleihen
titel [v]
- verleihen

prijs [v]
- present
- award
titel [v]
- confer

prijs [v]
- remettre
titel [v]
- conférer
- accorder

prijs [v]
- consegnare
titel [v]
- conferire
- accordare

prijs [v]
- hacer entrega
- conceder
- otorgar
titel [v]
- conceder
- otorgar

prijs [v]
- överlämna
- överräcka
titel [v]
- förläna

prijs [v]
- entregar
titel [v]
- conferir
- outorgar

overhandigen [v]
- uitdelen
- verstrekken

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- uitreikend
- uitgereikt
Presens
- reik uit
- reikt uit
- reikt uit
- reiken uit
- reiken uit
- reiken uit
Imperfect
- reikte uit
- reikte uit
- reikte uit
- reikten uit
- reikten uit
- reikten uit
Toekomende tijd I
- zal uitreiken
- zult uitreiken
- zal uitreiken
- zullen uitreiken
- zullen uitreiken
- zullen uitreiken
Conditionalis I
- zou uitreiken
- zou uitreiken
- zou uitreiken
- zouden uitreiken
- zouden uitreiken
- zouden uitreiken
Perfectum
- heb uitgereikt
- hebt uitgereikt
- heeft uitgereikt
- hebben uitgereikt
- hebben uitgereikt
- hebben uitgereikt
Voltooid verleden tijd
- had uitgereikt
- had uitgereikt
- had uitgereikt
- hadden uitgereikt
- hadden uitgereikt
- hadden uitgereikt
Toekomende tijd II
- zal uitgereikt hebben
- zult uitgereikt hebben
- zal uitgereikt hebben
- zullen uitgereikt hebben
- zullen uitgereikt hebben
- zullen uitgereikt hebben
Conditionalis II
- zou hebben uitgereikt
- zou hebben uitgereikt
- zou hebben uitgereikt
- zouden hebben uitgereikt
- zouden hebben uitgereikt
- zouden hebben uitgereikt
Imperatief
- -
- reik uit
- -
- -
- reikt uit
- -