Download Free PDF- Traveldictionaries

- usable on android, iphone, smartphone, pc, apple, linux, tablet, usb ...

DUITS
droefheid [v]
- jammern
- greinen
- heulen
- plärren
ENGELS
droefheid [v]
- snivel
- blubber
FRANS
ITALIAANS
SPAANS
ZWEEDS
droefheid [v]
- gnälla
- lipa
PORTUGEES
THESAURUS
trompetten [v]
- snuiten
grienen [v]
- huilen
- snikken
sniffen [v]
- snuiven
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord
- snotterend
- gesnotterd
Presens
- snotter
- snottert
- snottert
- snotteren
- snotteren
- snotteren
Imperfect
- snotterde
- snotterde
- snotterde
- snotterden
- snotterden
- snotterden
Toekomende tijd I
- zal snotteren
- zult snotteren
- zal snotteren
- zullen snotteren
- zullen snotteren
- zullen snotteren
Conditionalis I
- zou snotteren
- zou snotteren
- zou snotteren
- zouden snotteren
- zouden snotteren
- zouden snotteren
Perfectum
- heb gesnotterd
- hebt gesnotterd
- heeft gesnotterd
- hebben gesnotterd
- hebben gesnotterd
- hebben gesnotterd
Voltooid verleden tijd
- had gesnotterd
- had gesnotterd
- had gesnotterd
- hadden gesnotterd
- hadden gesnotterd
- hadden gesnotterd
Toekomende tijd II
- zal gesnotterd hebben
- zult gesnotterd hebben
- zal gesnotterd hebben
- zullen gesnotterd hebben
- zullen gesnotterd hebben
- zullen gesnotterd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gesnotterd
- zou hebben gesnotterd
- zou hebben gesnotterd
- zouden hebben gesnotterd
- zouden hebben gesnotterd
- zouden hebben gesnotterd
Imperatief
- -
- snotter
- -
- -
- snottert
- -
Impressum          Home           Multilingual Databases             PDF-Dictionaries