Download Free PDF- Traveldictionaries

- usable on android, iphone, smartphone, pc, apple, linux, tablet, usb ...

DUITS
ENGELS
toespraak [v]
- declaim
- make a speech
- orate
- perorate
FRANS
toespraak [v]
- déclamer
- réciter
ITALIAANS
SPAANS
toespraak [v]
- declamar
- recitar
- orar
- sermonear
ZWEEDS
toespraak [v]
- tala högt
- hålla tal
- deklamera
PORTUGEES
THESAURUS
betogen [v]
- orakelen
- redeneren
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord
- orerend
- geöreerd
Presens
- oreer
- oreert
- oreert
- oreren
- oreren
- oreren
Imperfect
- oreerde
- oreerde
- oreerde
- oreerden
- oreerden
- oreerden
Toekomende tijd I
- zal oreren
- zult oreren
- zal oreren
- zullen oreren
- zullen oreren
- zullen oreren
Conditionalis I
- zou oreren
- zou oreren
- zou oreren
- zouden oreren
- zouden oreren
- zouden oreren
Perfectum
- heb geöreerd
- hebt geöreerd
- heeft geöreerd
- hebben geöreerd
- hebben geöreerd
- hebben geöreerd
Voltooid verleden tijd
- had geöreerd
- had geöreerd
- had geöreerd
- hadden geöreerd
- hadden geöreerd
- hadden geöreerd
Toekomende tijd II
- zal geöreerd hebben
- zult geöreerd hebben
- zal geöreerd hebben
- zullen geöreerd hebben
- zullen geöreerd hebben
- zullen geöreerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben geöreerd
- zou hebben geöreerd
- zou hebben geöreerd
- zouden hebben geöreerd
- zouden hebben geöreerd
- zouden hebben geöreerd
Imperatief
- -
- oreer
- -
- -
- oreert
- -
Impressum          Home           Multilingual Databases             PDF-Dictionaries