Tegenwoordig en verleden deelwoord - omkomend - omgekomen Presens - kom om - komt om - komt om - komen om - komen om - komen om Imperfect - kwam om - kwam om - kwam om - kwamen om - kwamen om - kwamen om Toekomende tijd I - zal omkomen - zult omkomen - zal omkomen - zullen omkomen - zullen omkomen - zullen omkomen Conditionalis I - zou omkomen - zou omkomen - zou omkomen - zouden omkomen - zouden omkomen - zouden omkomen Perfectum - ben omgekomen - bent omgekomen - is omgekomen - zijn omgekomen - zijn omgekomen - zijn omgekomen Voltooid verleden tijd - was omgekomen - was omgekomen - was omgekomen - waren omgekomen - waren omgekomen - waren omgekomen Toekomende tijd II - zal omgekomen zijn - zult omgekomen zijn - zal omgekomen zijn - zullen omgekomen zijn - zullen omgekomen zijn - zullen omgekomen zijn Conditionalis II - zou zijn omgekomen - zou zijn omgekomen - zou zijn omgekomen - zouden zijn omgekomen - zouden zijn omgekomen - zouden zijn omgekomen Imperatief - - - kom om - - - - - komt om - -