Tegenwoordig en verleden deelwoord - misgaand - misgegaan Presens - ga mis - gaat mis - gaat mis - gaan mis - gaan mis - gaan mis Imperfect - ging mis - ging mis - ging mis - gingen mis - gingen mis - gingen mis Toekomende tijd I - zal misgaan - zult misgaan - zal misgaan - zullen misgaan - zullen misgaan - zullen misgaan Conditionalis I - zou misgaan - zou misgaan - zou misgaan - zouden misgaan - zouden misgaan - zouden misgaan Perfectum - ben misgegaan - bent misgegaan - is misgegaan - zijn misgegaan - zijn misgegaan - zijn misgegaan Voltooid verleden tijd - was misgegaan - was misgegaan - was misgegaan - waren misgegaan - waren misgegaan - waren misgegaan Toekomende tijd II - zal misgegaan zijn - zult misgegaan zijn - zal misgegaan zijn - zullen misgegaan zijn - zullen misgegaan zijn - zullen misgegaan zijn Conditionalis II - zou zijn misgegaan - zou zijn misgegaan - zou zijn misgegaan - zouden zijn misgegaan - zouden zijn misgegaan - zouden zijn misgegaan Imperatief - - - ga mis - - - - - gaat mis - -