Tegenwoordig en verleden deelwoord - kwellend - gekweld Presens - kwel - kwelt - kwelt - kwellen - kwellen - kwellen Imperfect - kwelde - kwelde - kwelde - kwelden - kwelden - kwelden Toekomende tijd I - zal kwellen - zult kwellen - zal kwellen - zullen kwellen - zullen kwellen - zullen kwellen Conditionalis I - zou kwellen - zou kwellen - zou kwellen - zouden kwellen - zouden kwellen - zouden kwellen Perfectum - heb gekweld - hebt gekweld - heeft gekweld - hebben gekweld - hebben gekweld - hebben gekweld Voltooid verleden tijd - had gekweld - had gekweld - had gekweld - hadden gekweld - hadden gekweld - hadden gekweld Toekomende tijd II - zal gekweld hebben - zult gekweld hebben - zal gekweld hebben - zullen gekweld hebben - zullen gekweld hebben - zullen gekweld hebben Conditionalis II - zou hebben gekweld - zou hebben gekweld - zou hebben gekweld - zouden hebben gekweld - zouden hebben gekweld - zouden hebben gekweld Imperatief - - - kwel - - - - - kwelt - -