Tegenwoordig en verleden deelwoord - komend - gekomen Presens - kom - komt - komt - komen - komen - komen Imperfect - kwam - kwam - kwam - kwamen - kwamen - kwamen Toekomende tijd I - zal komen - zult komen - zal komen - zullen komen - zullen komen - zullen komen Conditionalis I - zou komen - zou komen - zou komen - zouden komen - zouden komen - zouden komen Perfectum - ben gekomen - bent gekomen - is gekomen - zijn gekomen - zijn gekomen - zijn gekomen Voltooid verleden tijd - was gekomen - was gekomen - was gekomen - waren gekomen - waren gekomen - waren gekomen Toekomende tijd II - zal gekomen zijn - zult gekomen zijn - zal gekomen zijn - zullen gekomen zijn - zullen gekomen zijn - zullen gekomen zijn Conditionalis II - zou zijn gekomen - zou zijn gekomen - zou zijn gekomen - zouden zijn gekomen - zouden zijn gekomen - zouden zijn gekomen Imperatief - - - kom - - - - - komt - -