vervolledigen [v]
- ergänzen
- ausfüllen

vervolledigen [v]
- fill out
- complete

vervolledigen [v]
- compléter
- remplir

vervolledigen [v]
- riempire
- completare

vervolledigen [v]
- llenar
- completar

vervolledigen [v]
- ifylla
- fylla i
- fullständiga

vervolledigen [v]
- preencher
- completar

uitschrijven [v]
- opmaken
- opstellen
intekenen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- invullend
- ingevuld
Presens
- vul in
- vult in
- vult in
- vullen in
- vullen in
- vullen in
Imperfect
- vulde in
- vulde in
- vulde in
- vulden in
- vulden in
- vulden in
Toekomende tijd I
- zal invullen
- zult invullen
- zal invullen
- zullen invullen
- zullen invullen
- zullen invullen
Conditionalis I
- zou invullen
- zou invullen
- zou invullen
- zouden invullen
- zouden invullen
- zouden invullen
Perfectum
- heb ingevuld
- hebt ingevuld
- heeft ingevuld
- hebben ingevuld
- hebben ingevuld
- hebben ingevuld
Voltooid verleden tijd
- had ingevuld
- had ingevuld
- had ingevuld
- hadden ingevuld
- hadden ingevuld
- hadden ingevuld
Toekomende tijd II
- zal ingevuld hebben
- zult ingevuld hebben
- zal ingevuld hebben
- zullen ingevuld hebben
- zullen ingevuld hebben
- zullen ingevuld hebben
Conditionalis II
- zou hebben ingevuld
- zou hebben ingevuld
- zou hebben ingevuld
- zouden hebben ingevuld
- zouden hebben ingevuld
- zouden hebben ingevuld
Imperatief
- -
- vul in
- -
- -
- vult in
- -