eis [v]
- bestehen auf
verklaring [v]
- bestehen auf

eis [v]
- insist
verklaring [v]
- insist

eis [v]
- insister
verklaring [v]
- soutenir
- maintenir
- affirmer

eis [v]
- insistere
verklaring [v]
- sostenere
- asserire

eis [v]
- insistir en que
verklaring [v]
- insistir

eis [v]
- insistera
verklaring [v]
- insistera
- vidhålla

eis [v]
- insistir
verklaring [v]
- insistir

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- insisterend
- geïnsisteerd
Presens
- insisteer
- insisteert
- insisteert
- insisteren
- insisteren
- insisteren
Imperfect
- insisteerde
- insisteerde
- insisteerde
- insisteerden
- insisteerden
- insisteerden
Toekomende tijd I
- zal insisteren
- zult insisteren
- zal insisteren
- zullen insisteren
- zullen insisteren
- zullen insisteren
Conditionalis I
- zou insisteren
- zou insisteren
- zou insisteren
- zouden insisteren
- zouden insisteren
- zouden insisteren
Perfectum
- heb geïnsisteerd
- hebt geïnsisteerd
- heeft geïnsisteerd
- hebben geïnsisteerd
- hebben geïnsisteerd
- hebben geïnsisteerd
Voltooid verleden tijd
- had geïnsisteerd
- had geïnsisteerd
- had geïnsisteerd
- hadden geïnsisteerd
- hadden geïnsisteerd
- hadden geïnsisteerd
Toekomende tijd II
- zal geïnsisteerd hebben
- zult geïnsisteerd hebben
- zal geïnsisteerd hebben
- zullen geïnsisteerd hebben
- zullen geïnsisteerd hebben
- zullen geïnsisteerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben geïnsisteerd
- zou hebben geïnsisteerd
- zou hebben geïnsisteerd
- zouden hebben geïnsisteerd
- zouden hebben geïnsisteerd
- zouden hebben geïnsisteerd
Imperatief
- -
- insisteer
- -
- -
- insisteert
- -