in ere houden [v]
- vereren onderscheiden [v] sieren [v]
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord - erend - geëerd Presens - eer - eert - eert - eren - eren - eren Imperfect - eerde - eerde - eerde - eerden - eerden - eerden Toekomende tijd I - zal eren - zult eren - zal eren - zullen eren - zullen eren - zullen eren Conditionalis I - zou eren - zou eren - zou eren - zouden eren - zouden eren - zouden eren Perfectum - heb geëerd - hebt geëerd - heeft geëerd - hebben geëerd - hebben geëerd - hebben geëerd Voltooid verleden tijd - had geëerd - had geëerd - had geëerd - hadden geëerd - hadden geëerd - hadden geëerd Toekomende tijd II - zal geëerd hebben - zult geëerd hebben - zal geëerd hebben - zullen geëerd hebben - zullen geëerd hebben - zullen geëerd hebben Conditionalis II - zou hebben geëerd - zou hebben geëerd - zou hebben geëerd - zouden hebben geëerd - zouden hebben geëerd - zouden hebben geëerd Imperatief - - - eer - - - - - eert - -