zoeken naar [v]
- durchkämmen

zoeken naar [v]
- scour
- comb

zoeken naar [v]
- battre la campagne
- battre le secteur
- ratisser

zoeken naar [v]
- battere
- perlustrare

zoeken naar [v]
- batir
- recorrer

zoeken naar [v]
- finkamma
- genomsöka

zoeken naar [v]
- vasculhar
- passar o pente em [informal]
- dar batida em

afstropen [v]
- aflopen
- afstruinen
- villen
afstruinen [v]
- aflopen
- afslenteren
doorzoeken [v]
- nakijken
- nazoeken
- uitkammen
scannen [v]
- aftasten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- afzoekend
- afgezocht
Presens
- zoek af
- zoekt af
- zoekt af
- zoeken af
- zoeken af
- zoeken af
Imperfect
- zocht af
- zocht af
- zocht af
- zochten af
- zochten af
- zochten af
Toekomende tijd I
- zal afzoeken
- zult afzoeken
- zal afzoeken
- zullen afzoeken
- zullen afzoeken
- zullen afzoeken
Conditionalis I
- zou afzoeken
- zou afzoeken
- zou afzoeken
- zouden afzoeken
- zouden afzoeken
- zouden afzoeken
Perfectum
- heb afgezocht
- hebt afgezocht
- heeft afgezocht
- hebben afgezocht
- hebben afgezocht
- hebben afgezocht
Voltooid verleden tijd
- had afgezocht
- had afgezocht
- had afgezocht
- hadden afgezocht
- hadden afgezocht
- hadden afgezocht
Toekomende tijd II
- zal afgezocht hebben
- zult afgezocht hebben
- zal afgezocht hebben
- zullen afgezocht hebben
- zullen afgezocht hebben
- zullen afgezocht hebben
Conditionalis II
- zou hebben afgezocht
- zou hebben afgezocht
- zou hebben afgezocht
- zouden hebben afgezocht
- zouden hebben afgezocht
- zouden hebben afgezocht
Imperatief
- -
- zoek af
- -
- -
- zoekt af
- -