Tegenwoordig en verleden deelwoord - aangevend - aangegeven Presens - geef aan - geeft aan - geeft aan - geven aan - geven aan - geven aan Imperfect - gaf aan - gaf aan - gaf aan - gaven aan - gaven aan - gaven aan Toekomende tijd I - zal aangeven - zult aangeven - zal aangeven - zullen aangeven - zullen aangeven - zullen aangeven Conditionalis I - zou aangeven - zou aangeven - zou aangeven - zouden aangeven - zouden aangeven - zouden aangeven Perfectum - heb aangegeven - hebt aangegeven - heeft aangegeven - hebben aangegeven - hebben aangegeven - hebben aangegeven Voltooid verleden tijd - had aangegeven - had aangegeven - had aangegeven - hadden aangegeven - hadden aangegeven - hadden aangegeven Toekomende tijd II - zal aangegeven hebben - zult aangegeven hebben - zal aangegeven hebben - zullen aangegeven hebben - zullen aangegeven hebben - zullen aangegeven hebben Conditionalis II - zou hebben aangegeven - zou hebben aangegeven - zou hebben aangegeven - zouden hebben aangegeven - zouden hebben aangegeven - zouden hebben aangegeven Imperatief - - - geef aan - - - - - geeft aan - -