volhouden [v]
- drängen auf
eis [v]
- bestehen auf

volhouden [v]
- press
eis [v]
- insist

volhouden [v]
- pousser
- insister
eis [v]
- insister

volhouden [v]
- sollecitare con insistenza
eis [v]
- insistere

volhouden [v]
- apremiar
- urgir
eis [v]
- insistir en que

volhouden [v]
- truga
eis [v]
- insistera

volhouden [v]
- pressionar
- insistir
eis [v]
- insistir

aansporen [v]
erop staan [v]
- insisteren
opdringen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- aandringend
- aangedrongen
Presens
- dring aan
- dringt aan
- dringt aan
- dringen aan
- dringen aan
- dringen aan
Imperfect
- drong aan
- drong aan
- drong aan
- drongen aan
- drongen aan
- drongen aan
Toekomende tijd I
- zal aandringen
- zult aandringen
- zal aandringen
- zullen aandringen
- zullen aandringen
- zullen aandringen
Conditionalis I
- zou aandringen
- zou aandringen
- zou aandringen
- zouden aandringen
- zouden aandringen
- zouden aandringen
Perfectum
- heb aangedrongen
- hebt aangedrongen
- heeft aangedrongen
- hebben aangedrongen
- hebben aangedrongen
- hebben aangedrongen
Voltooid verleden tijd
- had aangedrongen
- had aangedrongen
- had aangedrongen
- hadden aangedrongen
- hadden aangedrongen
- hadden aangedrongen
Toekomende tijd II
- zal aangedrongen hebben
- zult aangedrongen hebben
- zal aangedrongen hebben
- zullen aangedrongen hebben
- zullen aangedrongen hebben
- zullen aangedrongen hebben
Conditionalis II
- zou hebben aangedrongen
- zou hebben aangedrongen
- zou hebben aangedrongen
- zouden hebben aangedrongen
- zouden hebben aangedrongen
- zouden hebben aangedrongen
Imperatief
- -
- dring aan
- -
- -
- dringt aan
- -