geluid [v]
- hallen
- widerhallen

geluid [v]
- reverberate
- echo

geluid [v]
- renvoyer
- répercuter

geluid [v]
- riecheggiare
- rimbombare

geluid [v]
- reverberar
- reflejar

geluid [v]
- återkasta
- eka

geluid [v]
- reverberar
- ecoar

galmen [v]
- echoën
- resoneren
- weerklinken
spiegelen [v]
- reflecteren
- weerspiegelen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- weerkaatsend
- weerkaatst
Presens
- -
- -
- weerkaatst
- -
- -
- weerkaatsen
Imperfect
- -
- -
- weerkaatste
- -
- -
- weerkaatsten
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal weerkaatsen
- -
- -
- zult weerkaatsen
Conditionalis I
- -
- -
- zal weerkaatsen
- -
- -
- zullen weerkaatsen
Perfectum
- -
- -
- is weerkaatst
- -
- -
- zijn weerkaatst
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- was weerkaatst
- -
- -
- waren weerkaatst
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal weerkaatst zijn
- -
- -
- zult weerkaatst zijn
Conditionalis II
- -
- -
- zal zijn weerkaatst
- -
- -
- zullen zijn weerkaatst
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -