Tegenwoordig en verleden deelwoord - verspelend - verspeeld Presens - verspeel - verspeelt - verspeelt - verspelen - verspelen - verspelen Imperfect - verspeelde - verspeelde - verspeelde - verspeelden - verspeelden - verspeelden Toekomende tijd I - zal verspelen - zult verspelen - zal verspelen - zullen verspelen - zullen verspelen - zullen verspelen Conditionalis I - zou verspelen - zou verspelen - zou verspelen - zouden verspelen - zouden verspelen - zouden verspelen Perfectum - heb verspeeld - hebt verspeeld - heeft verspeeld - hebben verspeeld - hebben verspeeld - hebben verspeeld Voltooid verleden tijd - had verspeeld - had verspeeld - had verspeeld - hadden verspeeld - hadden verspeeld - hadden verspeeld Toekomende tijd II - zal verspeeld hebben - zult verspeeld hebben - zal verspeeld hebben - zullen verspeeld hebben - zullen verspeeld hebben - zullen verspeeld hebben Conditionalis II - zou hebben verspeeld - zou hebben verspeeld - zou hebben verspeeld - zouden hebben verspeeld - zouden hebben verspeeld - zouden hebben verspeeld Imperatief - - - verspeel - - - - - verspeelt - -