algemeen [v]
- verengen
weg [v]
- sich verschmälern

algemeen [v]
- constrict
weg [v]
- narrow

algemeen [v]
- resserrer
weg [v]
- se rétrécir

algemeen [v]
- restringere
weg [v]
- restringersi

algemeen [v]
- apretar
- estrechar
weg [v]
- estrecharse

algemeen [v]
- dra samman
- dra ihop
- snöra in
weg [v]
- smalna av

algemeen [v]
- constringir
- apertar
weg [v]
- estreitar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vernauwend
- vernauwd
Presens
- vernauw
- vernauwt
- vernauwt
- vernauwen
- vernauwen
- vernauwen
Imperfect
- vernauwde
- vernauwde
- vernauwde
- vernauwden
- vernauwden
- vernauwden
Toekomende tijd I
- zal vernauwen
- zult vernauwen
- zal vernauwen
- zullen vernauwen
- zullen vernauwen
- zullen vernauwen
Conditionalis I
- zou vernauwen
- zou vernauwen
- zou vernauwen
- zouden vernauwen
- zouden vernauwen
- zouden vernauwen
Perfectum
- heb vernauwd
- hebt vernauwd
- heeft vernauwd
- hebben vernauwd
- hebben vernauwd
- hebben vernauwd
Voltooid verleden tijd
- had vernauwd
- had vernauwd
- had vernauwd
- hadden vernauwd
- hadden vernauwd
- hadden vernauwd
Toekomende tijd II
- zal vernauwd hebben
- zult vernauwd hebben
- zal vernauwd hebben
- zullen vernauwd hebben
- zullen vernauwd hebben
- zullen vernauwd hebben
Conditionalis II
- zou hebben vernauwd
- zou hebben vernauwd
- zou hebben vernauwd
- zouden hebben vernauwd
- zouden hebben vernauwd
- zouden hebben vernauwd
Imperatief
- -
- vernauw
- -
- -
- vernauwt
- -