afwezigheid [v]
- fehlen

afwezigheid [v]
- miss

afwezigheid [v]
- manquer
- remarquer l'absence de

afwezigheid [v]
- accorgersi della sparizione di

afwezigheid [v]
- descubrir la falta de

afwezigheid [v]
- sakna

afwezigheid [v]
- sentir falta de
- notar a falta de

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vermissend
- vermist
Presens
- vermis
- vermist
- vermist
- vermissen
- vermissen
- vermissen
Imperfect
- vermiste
- vermiste
- vermiste
- vermisten
- vermisten
- vermisten
Toekomende tijd I
- zal vermissen
- zult vermissen
- zal vermissen
- zullen vermissen
- zullen vermissen
- zullen vermissen
Conditionalis I
- zou vermissen
- zou vermissen
- zou vermissen
- zouden vermissen
- zouden vermissen
- zouden vermissen
Perfectum
- heb vermist
- hebt vermist
- heeft vermist
- hebben vermist
- hebben vermist
- hebben vermist
Voltooid verleden tijd
- had vermist
- had vermist
- had vermist
- hadden vermist
- hadden vermist
- hadden vermist
Toekomende tijd II
- zal vermist hebben
- zult vermist hebben
- zal vermist hebben
- zullen vermist hebben
- zullen vermist hebben
- zullen vermist hebben
Conditionalis II
- zou hebben vermist
- zou hebben vermist
- zou hebben vermist
- zouden hebben vermist
- zouden hebben vermist
- zouden hebben vermist
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -