Tegenwoordig en verleden deelwoord - vermenigvuldigend - vermenigvuldigd Presens - vermenigvuldig - vermenigvuldigt - vermenigvuldigt - vermenigvuldigen - vermenigvuldigen - vermenigvuldigen Imperfect - vermenigvuldigde - vermenigvuldigde - vermenigvuldigde - vermenigvuldigden - vermenigvuldigden - vermenigvuldigden Toekomende tijd I - zal vermenigvuldigen - zult vermenigvuldigen - zal vermenigvuldigen - zullen vermenigvuldigen - zullen vermenigvuldigen - zullen vermenigvuldigen Conditionalis I - zou vermenigvuldigen - zou vermenigvuldigen - zou vermenigvuldigen - zouden vermenigvuldigen - zouden vermenigvuldigen - zouden vermenigvuldigen Perfectum - heb vermenigvuldigd - hebt vermenigvuldigd - heeft vermenigvuldigd - hebben vermenigvuldigd - hebben vermenigvuldigd - hebben vermenigvuldigd Voltooid verleden tijd - had vermenigvuldigd - had vermenigvuldigd - had vermenigvuldigd - hadden vermenigvuldigd - hadden vermenigvuldigd - hadden vermenigvuldigd Toekomende tijd II - zal vermenigvuldigd hebben - zult vermenigvuldigd hebben - zal vermenigvuldigd hebben - zullen vermenigvuldigd hebben - zullen vermenigvuldigd hebben - zullen vermenigvuldigd hebben Conditionalis II - zou hebben vermenigvuldigd - zou hebben vermenigvuldigd - zou hebben vermenigvuldigd - zouden hebben vermenigvuldigd - zouden hebben vermenigvuldigd - zouden hebben vermenigvuldigd Imperatief - - - vermenigvuldig - - - - - vermenigvuldigt - -