geld [v]
- vertun
- verbrauchen
- vergeuden
- verschwenden
- verprassen
tijd [v]
- vergeuden
- verlieren

geld [v]
- consume
- waste
- squander
- dissipate
- trifle away
- throw away
- fritter away
tijd [v]
- waste
- throw away
- fritter away

geld [v]
- gaspiller
- dissiper
- gâcher
- dépenser
tijd [v]
- gaspiller
- perdre

geld [v]
- dissipare
- sprecare
- consumare
tijd [v]
- sciupare
- perdere

geld [v]
- gastar
- derrochar
- despilfarrar
- dilapidar
- disipar
tijd [v]
- malgastar
- desperdiciar

geld [v]
- konsumera
- förbruka
- slösa bort
- förslösa
- kasta bort
- ödsla bort
tijd [v]
- slösa bort
- ödsla
- spilla

geld [v]
- consumir
- gastar
- usar todo
tijd [v]
- gastar
- desperdiçar
- perder

opmaken [v]
- verbrassen
- verspillen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- verkwistend
- verkwist
Presens
- verkwist
- verkwist
- verkwist
- verkwisten
- verkwisten
- verkwisten
Imperfect
- verkwistte
- verkwistte
- verkwistte
- verkwistten
- verkwistten
- verkwistten
Toekomende tijd I
- zal verkwisten
- zult verkwisten
- zal verkwisten
- zullen verkwisten
- zullen verkwisten
- zullen verkwisten
Conditionalis I
- zou verkwisten
- zou verkwisten
- zou verkwisten
- zouden verkwisten
- zouden verkwisten
- zouden verkwisten
Perfectum
- heb verkwist
- hebt verkwist
- heeft verkwist
- hebben verkwist
- hebben verkwist
- hebben verkwist
Voltooid verleden tijd
- had verkwist
- had verkwist
- had verkwist
- hadden verkwist
- hadden verkwist
- hadden verkwist
Toekomende tijd II
- zal verkwist hebben
- zult verkwist hebben
- zal verkwist hebben
- zullen verkwist hebben
- zullen verkwist hebben
- zullen verkwist hebben
Conditionalis II
- zou hebben verkwist
- zou hebben verkwist
- zou hebben verkwist
- zouden hebben verkwist
- zouden hebben verkwist
- zouden hebben verkwist
Imperatief
- -
- verkwist
- -
- -
- verkwist
- -