Tegenwoordig en verleden deelwoord - verbuigend - verbogen Presens - verbuig - verbuigt - verbuigt - verbuigen - verbuigen - verbuigen Imperfect - verboog - verboog - verboog - verbogen - verbogen - verbogen Toekomende tijd I - zal verbuigen - zult verbuigen - zal verbuigen - zullen verbuigen - zullen verbuigen - zullen verbuigen Conditionalis I - zou verbuigen - zou verbuigen - zou verbuigen - zouden verbuigen - zouden verbuigen - zouden verbuigen Perfectum - heb verbogen - hebt verbogen - heeft verbogen - hebben verbogen - hebben verbogen - hebben verbogen Voltooid verleden tijd - had verbogen - had verbogen - had verbogen - hadden verbogen - hadden verbogen - hadden verbogen Toekomende tijd II - zal verbogen hebben - zult verbogen hebben - zal verbogen hebben - zullen verbogen hebben - zullen verbogen hebben - zullen verbogen hebben Conditionalis II - zou hebben verbogen - zou hebben verbogen - zou hebben verbogen - zouden hebben verbogen - zouden hebben verbogen - zouden hebben verbogen Imperatief - - - verbuig - - - - - verbuigt - -