algemeen [v]
- betäuben
- verblüffen

algemeen [v]
- stun

algemeen [v]
- abasourdir
- renverser

algemeen [v]
- sbalordire
- sbigottire
- stupire

algemeen [v]
- pasmar
- dejar estupefacto

algemeen [v]
- förbluffa
- överväldiga

algemeen [v]
- aturdir
- pasmar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- verbluffend
- verbluft
Presens
- verbluf
- verbluft
- verbluft
- verbluffen
- verbluffen
- verbluffen
Imperfect
- verblufte
- verblufte
- verblufte
- verbluften
- verbluften
- verbluften
Toekomende tijd I
- zal verbluffen
- zult verbluffen
- zal verbluffen
- zullen verbluffen
- zullen verbluffen
- zullen verbluffen
Conditionalis I
- zou verbluffen
- zou verbluffen
- zou verbluffen
- zouden verbluffen
- zouden verbluffen
- zouden verbluffen
Perfectum
- heb verbluft
- hebt verbluft
- heeft verbluft
- hebben verbluft
- hebben verbluft
- hebben verbluft
Voltooid verleden tijd
- had verbluft
- had verbluft
- had verbluft
- hadden verbluft
- hadden verbluft
- hadden verbluft
Toekomende tijd II
- zal verbluft hebben
- zult verbluft hebben
- zal verbluft hebben
- zullen verbluft hebben
- zullen verbluft hebben
- zullen verbluft hebben
Conditionalis II
- zou hebben verbluft
- zou hebben verbluft
- zou hebben verbluft
- zouden hebben verbluft
- zouden hebben verbluft
- zouden hebben verbluft
Imperatief
- -
- verbluf
- -
- -
- verbluft
- -