Tegenwoordig en verleden deelwoord - toestemmend - toegestemd Presens - stem toe - stemt toe - stemt toe - stemmen toe - stemmen toe - stemmen toe Imperfect - stemde toe - stemde toe - stemde toe - stemden toe - stemden toe - stemden toe Toekomende tijd I - zal toestemmen - zult toestemmen - zal toestemmen - zullen toestemmen - zullen toestemmen - zullen toestemmen Conditionalis I - zou toestemmen - zou toestemmen - zou toestemmen - zouden toestemmen - zouden toestemmen - zouden toestemmen Perfectum - heb toegestemd - hebt toegestemd - heeft toegestemd - hebben toegestemd - hebben toegestemd - hebben toegestemd Voltooid verleden tijd - had toegestemd - had toegestemd - had toegestemd - hadden toegestemd - hadden toegestemd - hadden toegestemd Toekomende tijd II - zal toegestemd hebben - zult toegestemd hebben - zal toegestemd hebben - zullen toegestemd hebben - zullen toegestemd hebben - zullen toegestemd hebben Conditionalis II - zou hebben toegestemd - zou hebben toegestemd - zou hebben toegestemd - zouden hebben toegestemd - zouden hebben toegestemd - zouden hebben toegestemd Imperatief - - - stem toe - - - - - stemt toe - -