vrees [v]
- zurückschrecken

vrees [v]
- recoil

vrees [v]
- reculer

vrees [v]
- indietreggiare
- farsi indietro
- ritrarsi

vrees [v]
- espantarse
- tener horror a

vrees [v]
- rygga tillbaka

vrees [v]
- recuar-se

schrikken [v]
- terugdeinzen
huiveren [v]
- terugdeinzen
terugdeinzen [v]
- bang zijn

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- terugschrikkend
- teruggeschrikt
Presens
- schrik terug
- schrikt terug
- schrikt terug
- schrikken terug
- schrikken terug
- schrikken terug
Imperfect
- schrikte terug
- schrikte terug
- schrikte terug
- schrikten terug
- schrikten terug
- schrikten terug
Toekomende tijd I
- zal terugschrikken
- zult terugschrikken
- zal terugschrikken
- zullen terugschrikken
- zullen terugschrikken
- zullen terugschrikken
Conditionalis I
- zou terugschrikken
- zou terugschrikken
- zou terugschrikken
- zouden terugschrikken
- zouden terugschrikken
- zouden terugschrikken
Perfectum
- ben teruggeschrikt
- bent teruggeschrikt
- is teruggeschrikt
- zijn teruggeschrikt
- zijn teruggeschrikt
- zijn teruggeschrikt
Voltooid verleden tijd
- was teruggeschrikt
- was teruggeschrikt
- was teruggeschrikt
- waren teruggeschrikt
- waren teruggeschrikt
- waren teruggeschrikt
Toekomende tijd II
- zal teruggeschrikt zijn
- zult teruggeschrikt zijn
- zal teruggeschrikt zijn
- zullen teruggeschrikt zijn
- zullen teruggeschrikt zijn
- zullen teruggeschrikt zijn
Conditionalis II
- zou zijn teruggeschrikt
- zou zijn teruggeschrikt
- zou zijn teruggeschrikt
- zouden zijn teruggeschrikt
- zouden zijn teruggeschrikt
- zouden zijn teruggeschrikt
Imperatief
- -
- schrik terug
- -
- -
- schrikt terug
- -