beginnen [v] op weg gaan [v]
- vertrekken aanzetten [v]
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord - startend - gestart Presens - start - start - start - starten - starten - starten Imperfect - startte - startte - startte - startten - startten - startten Toekomende tijd I - zal starten - zult starten - zal starten - zullen starten - zullen starten - zullen starten Conditionalis I - zou starten - zou starten - zou starten - zouden starten - zouden starten - zouden starten Perfectum - heb gestart - hebt gestart - heeft gestart - hebben gestart - hebben gestart - hebben gestart Voltooid verleden tijd - had gestart - had gestart - had gestart - hadden gestart - hadden gestart - hadden gestart Toekomende tijd II - zal gestart hebben - zult gestart hebben - zal gestart hebben - zullen gestart hebben - zullen gestart hebben - zullen gestart hebben Conditionalis II - zou hebben gestart - zou hebben gestart - zou hebben gestart - zouden hebben gestart - zouden hebben gestart - zouden hebben gestart Imperatief - - - start - - - - - start - -