Tegenwoordig en verleden deelwoord - sponzend - gesponsd Presens - spons - sponst - sponst - sponzen - sponzen - sponzen Imperfect - sponsde - sponsde - sponsde - sponsden - sponsden - sponsden Toekomende tijd I - zal sponzen - zult sponzen - zal sponzen - zullen sponzen - zullen sponzen - zullen sponzen Conditionalis I - zou sponzen - zou sponzen - zou sponzen - zouden sponzen - zouden sponzen - zouden sponzen Perfectum - heb gesponsd - hebt gesponsd - heeft gesponsd - hebben gesponsd - hebben gesponsd - hebben gesponsd Voltooid verleden tijd - had gesponsd - had gesponsd - had gesponsd - hadden gesponsd - hadden gesponsd - hadden gesponsd Toekomende tijd II - zal gesponsd hebben - zult gesponsd hebben - zal gesponsd hebben - zullen gesponsd hebben - zullen gesponsd hebben - zullen gesponsd hebben Conditionalis II - zou hebben gesponsd - zou hebben gesponsd - zou hebben gesponsd - zouden hebben gesponsd - zouden hebben gesponsd - zouden hebben gesponsd Imperatief - - - spons - - - - - sponst - -