wind [n]
- leises Rauschen [n]
- Flüstern [n]
wind [v]
- rauschen
geluid [v]
- rascheln

wind [n]
- whisper
wind [v]
- whisper
geluid [v]
- rustle
- swish

wind [n]
- murmure [m]
- bruissement [m]
wind [v]
- murmurer
- bruire
- susurrer [literature]
geluid [v]
- bruire [formal]
- frémir
- froufrouter

wind [n]
- sussurro [m]
- mormorio [m]
wind [v]
- sussurrare
geluid [v]
- frusciare
- stormire

wind [n]
- susurro [m]
wind [v]
- susurrar
geluid [v]
- susurrar
- crujir

wind [n]
- sus [n]
- viskning [u]
wind [v]
- susa
- viska
geluid [v]
- rassla
- prassla
- frasa

wind [n]
- murmúrio [m]
- sussurro [m]
wind [v]
- murmurar
- sussurrar
geluid [v]
- farfalhar
- fazer ruge-ruge

kabbelen [v]
- ritselen
- suizen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- ruisend
- geruist
Presens
- -
- -
- ruist
- -
- -
- ruisen
Imperfect
- -
- -
- ruiste
- -
- -
- ruisten
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal ruisen
- -
- -
- zult ruisen
Conditionalis I
- -
- -
- zal ruisen
- -
- -
- zullen ruisen
Perfectum
- -
- -
- heeft geruist
- -
- -
- hebben geruist
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had geruist
- -
- -
- hadden geruist
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal geruist hebben
- -
- -
- zult geruist hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben geruist
- -
- -
- zullen hebben geruist
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -