Tegenwoordig en verleden deelwoord - rechthoudend - rechtgehouden Presens - houd recht - houdt recht - houdt recht - houden recht - houden recht - houden recht Imperfect - hield recht - hield recht - hield recht - hielden recht - hielden recht - hielden recht Toekomende tijd I - zal rechthouden - zult rechthouden - zal rechthouden - zullen rechthouden - zullen rechthouden - zullen rechthouden Conditionalis I - zou rechthouden - zou rechthouden - zou rechthouden - zouden rechthouden - zouden rechthouden - zouden rechthouden Perfectum - heb rechtgehouden - hebt rechtgehouden - heeft rechtgehouden - hebben rechtgehouden - hebben rechtgehouden - hebben rechtgehouden Voltooid verleden tijd - had rechtgehouden - had rechtgehouden - had rechtgehouden - hadden rechtgehouden - hadden rechtgehouden - hadden rechtgehouden Toekomende tijd II - zal rechtgehouden hebben - zult rechtgehouden hebben - zal rechtgehouden hebben - zullen rechtgehouden hebben - zullen rechtgehouden hebben - zullen rechtgehouden hebben Conditionalis II - zou hebben rechtgehouden - zou hebben rechtgehouden - zou hebben rechtgehouden - zouden hebben rechtgehouden - zouden hebben rechtgehouden - zouden hebben rechtgehouden Imperatief - - - houd recht - - - - - houdt recht - -