Tegenwoordig en verleden deelwoord - prijzend - geprijsd Presens - prijs - prijst - prijst - prijzen - prijzen - prijzen Imperfect - prijsde - prijsde - prijsde - prijsden - prijsden - prijsden Toekomende tijd I - zal prijzen - zult prijzen - zal prijzen - zullen prijzen - zullen prijzen - zullen prijzen Conditionalis I - zou prijzen - zou prijzen - zou prijzen - zouden prijzen - zouden prijzen - zouden prijzen Perfectum - heb geprijsd - hebt geprijsd - heeft geprijsd - hebben geprijsd - hebben geprijsd - hebben geprijsd Voltooid verleden tijd - had geprijsd - had geprijsd - had geprijsd - hadden geprijsd - hadden geprijsd - hadden geprijsd Toekomende tijd II - zal geprijsd hebben - zult geprijsd hebben - zal geprijsd hebben - zullen geprijsd hebben - zullen geprijsd hebben - zullen geprijsd hebben Conditionalis II - zou hebben geprijsd - zou hebben geprijsd - zou hebben geprijsd - zouden hebben geprijsd - zouden hebben geprijsd - zouden hebben geprijsd Imperatief - - - prijs - - - - - prijst - -