Tegenwoordig en verleden deelwoord - overschrijdend - overschreden Presens - overschrijd - overschrijdt - overschrijdt - overschrijden - overschrijden - overschrijden Imperfect - overschreed - overschreed - overschreed - overschreden - overschreden - overschreden Toekomende tijd I - zal overschrijden - zult overschrijden - zal overschrijden - zullen overschrijden - zullen overschrijden - zullen overschrijden Conditionalis I - zou overschrijden - zou overschrijden - zou overschrijden - zouden overschrijden - zouden overschrijden - zouden overschrijden Perfectum - heb overschreden - hebt overschreden - heeft overschreden - hebben overschreden - hebben overschreden - hebben overschreden Voltooid verleden tijd - had overschreden - had overschreden - had overschreden - hadden overschreden - hadden overschreden - hadden overschreden Toekomende tijd II - zal overschreden hebben - zult overschreden hebben - zal overschreden hebben - zullen overschreden hebben - zullen overschreden hebben - zullen overschreden hebben Conditionalis II - zou hebben overschreden - zou hebben overschreden - zou hebben overschreden - zouden hebben overschreden - zouden hebben overschreden - zouden hebben overschreden Imperatief - - - overschrijd - - - - - overschrijdt - -