algemeen [v]
- überschätzen
- überbewerten

algemeen [v]
- overrate
- overestimate

algemeen [v]
- surévaluer
- surestimer

algemeen [v]
- sopravvalutare

algemeen [v]
- sobrestimar

algemeen [v]
- övervärdera
- överskatta

algemeen [v]
- superestimar
- sobrestimar
- exagerar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- overschattend
- overschat
Presens
- overschat
- overschat
- overschat
- overschatten
- overschatten
- overschatten
Imperfect
- overschatte
- overschatte
- overschatte
- overschatten
- overschatten
- overschatten
Toekomende tijd I
- zal overschatten
- zult overschatten
- zal overschatten
- zullen overschatten
- zullen overschatten
- zullen overschatten
Conditionalis I
- zou overschatten
- zou overschatten
- zou overschatten
- zouden overschatten
- zouden overschatten
- zouden overschatten
Perfectum
- heb overschat
- hebt overschat
- heeft overschat
- hebben overschat
- hebben overschat
- hebben overschat
Voltooid verleden tijd
- had overschat
- had overschat
- had overschat
- hadden overschat
- hadden overschat
- hadden overschat
Toekomende tijd II
- zal overschat hebben
- zult overschat hebben
- zal overschat hebben
- zullen overschat hebben
- zullen overschat hebben
- zullen overschat hebben
Conditionalis II
- zou hebben overschat
- zou hebben overschat
- zou hebben overschat
- zouden hebben overschat
- zouden hebben overschat
- zouden hebben overschat
Imperatief
- -
- overschat
- -
- -
- overschat
- -