Tegenwoordig en verleden deelwoord - overkokend - overgekookt Presens - kook over - kookt over - kookt over - koken over - koken over - koken over Imperfect - kookte over - kookte over - kookte over - kookten over - kookten over - kookten over Toekomende tijd I - zal overkoken - zult overkoken - zal overkoken - zullen overkoken - zullen overkoken - zullen overkoken Conditionalis I - zou overkoken - zou overkoken - zou overkoken - zouden overkoken - zouden overkoken - zouden overkoken Perfectum - ben overgekookt - bent overgekookt - is overgekookt - zijn overgekookt - zijn overgekookt - zijn overgekookt Voltooid verleden tijd - was overgekookt - was overgekookt - was overgekookt - waren overgekookt - waren overgekookt - waren overgekookt Toekomende tijd II - zal overgekookt zijn - zult overgekookt zijn - zal overgekookt zijn - zullen overgekookt zijn - zullen overgekookt zijn - zullen overgekookt zijn Conditionalis II - zou zijn overgekookt - zou zijn overgekookt - zou zijn overgekookt - zouden zijn overgekookt - zouden zijn overgekookt - zouden zijn overgekookt Imperatief - - - kook over - - - - - kookt over - -