Tegenwoordig en verleden deelwoord - opvallend - opgevallen Presens - val op - valt op - valt op - vallen op - vallen op - vallen op Imperfect - viel op - viel op - viel op - vielen op - vielen op - vielen op Toekomende tijd I - zal opvallen - zult opvallen - zal opvallen - zullen opvallen - zullen opvallen - zullen opvallen Conditionalis I - zou opvallen - zou opvallen - zou opvallen - zouden opvallen - zouden opvallen - zouden opvallen Perfectum - ben opgevallen - bent opgevallen - is opgevallen - zijn opgevallen - zijn opgevallen - zijn opgevallen Voltooid verleden tijd - was opgevallen - was opgevallen - was opgevallen - waren opgevallen - waren opgevallen - waren opgevallen Toekomende tijd II - zal opgevallen zijn - zult opgevallen zijn - zal opgevallen zijn - zullen opgevallen zijn - zullen opgevallen zijn - zullen opgevallen zijn Conditionalis II - zou zijn opgevallen - zou zijn opgevallen - zou zijn opgevallen - zouden zijn opgevallen - zouden zijn opgevallen - zouden zijn opgevallen Imperatief - - - - - - - - - - - -